Kamp Mantinge
Op 9 januari 1942 kregen 2000 joodse mannen
het bericht dat zij zich voor een keuring
moesten melden bij de Joodsche Raad in
Amsterdam. Een dag later werden ze naar de
werkverruimingskampen in de noordelijke
provincies gestuurd om met name
ontginningswerkzaamheden voor de Heidemij te
verrichten. De werkverruimingskampen waren
in de jaren dertig door de Nederlandse
Regering gebouwd om werklozen in het kader
van de werkverschaffing te huisvesten. Een
aantal van deze kampen werd ontruimd om
plaats te maken voor door anti-joodse
maatregelen werkloos geworden joodse mannen.

Van werken kwam in de eerste maanden weinig
terecht. De grond was bevroren en de
verveling sloeg toe. Het schrijven van een
brief naar vrienden of familie, een
wandeling in de omgeving of het leggen van
een kaartje zorgden voor wat afleiding. Na
deze eerste groep zouden nog vele joodse
mannen uit alle delen van het land volgen.
Geen was voorbereid op de omstandigheden in
de werkkampen. Het zware werk op het land
was de meesten volstrekt onbekend. Het
thuisfront moest in de vorm van kleding,
geld en eten voor de nodige aanvulling
zorgen. Deze hulp kwam ook wel uit de
directe omgeving, soms uit mensenliefde,
maar vaak uit winstbejag. Begin 1942 werd
door de nazi’s definitief besloten tot
deportatie en vernietiging van de joden. Het
gevolg was dat in het voorjaar en de zomer
van 1942 de omstandigheden in de meer dan
veertig werkkampen sterk veranderden. Het
regime werd zwaarder en was vaak op Duitse
leest geschoeid. De rantsoenen en de lonen
werden minder en verlof en bezoek beperkt.
Op de brieven kwam censuur en straffen
werden vaker uitgevoerd. De eerste
deportaties naar kamp Westerbork - en
vervolgens naar Oost-Europa - deden
onzekerheid en angst toenemen. Sommigen
melden zich vrijwillig voor transport naar
Westerbork, bang dat ze misschien hun
familieleden zouden missen. Anderen namen de
benen. De opengevallen plaatsen werden
opgevuld met nieuwe arbeidskrachten die vaak
nog minder geschikt voor het werk waren.
Over de joodse werkkampen is weinig bekend
in Nederland. Bij de kleine groep van
deskundigen zijn er nog veel hiaten in de
kennis over het dagelijkse leven, de
organisatie en het werk in de afzonderlijke
kampen. Zelfs het precieze aantal is niet
bekend. Op basis van foto's,
getuigenverklaringen en geschreven bronnen
kan met zekerheid worden vastgesteld dat in
de provincies Groningen, Friesland, Drenthe,
Overijssel en Gelderland 38 kampen bevonden.
Er is niet alleen onduidelijkheid over het
exacte aantal joodse werkkampen, maar ook
ontbreekt vaak de kennis over de juiste
locatie, het aantal dwangarbeiders per kamp
en wanneer de kampen werden bewoond door
joodse dwangarbeiders. In het kader van de
werkverschaffing verrezen in de jaren dertig
van de twintigste eeuw in de provincie
Drenthe tal van werkkampen; zo ook bij
Mantinge, niet ver van Westerbork. Het was
een groot kamp, waar maximaal 240 mannen
ondergebracht konden worden. Op 31 maart
1942 stopte een trein vol met joodse mannen
bij het station van Wijster. Ongeveer
tachtig dwangarbeiders werd opgedragen de
trein uit te stappen en te voet naar het
werkkamp Mantinge te gaan. Een boerenwagen
stond klaar om de bagage te vervoeren. Of
dit de eerste of laatste groep was die naar
Mantinge werd gestuurd, is niet duidelijk.
Wel is bekend dat de dwangarbeiders hard
moesten werken: sloten graven, land
ontginnen en wegen aanleggen. Mantinge was
het enige kamp waar de joodse rituelen
werden gerespecteerd. In de keuken werkte
een joodse kok en joods personeel. De
maaltijden werden volgens de spijswetten en
onder toezicht van het Rabbinaat
vervaardigd. Eén van de dwangarbeiders in
Mantinge was René Lijdesdorff. Hij schreef
later: 'In het midden van de barakken
bestaande uit zalen bevond zich een grote
barak, waarin we ons eten kregen en we ons,
als we niet te moe van het werk waren,
konden verpozen. Er was voor ons echter
niets te koop. Het eten was slecht en zeer
onvoldoende (…) We waren helemaal van de
buitenwereld afgesloten en konden 's avonds
het kamp niet uit. Elke ochtend moesten we
in gesloten kolonne marcheren naar ons
werk.' Loon werd niet uitbetaald en de
mannen kregen geen verlof. Bezoek mochten ze
ook niet ontvangen. Lijdesdorf maakte zijn
bril kapot en kreeg van de kampcommandant
toestemming om naar de opticien in Hoogeveen
te fietsen. Op deze manier kon hij stiekem
zijn ouders ontmoeten.
Op de avond van de 14de juli 1942 werd de
joodse mannen in de kantine medegedeeld dat
zij de volgende ochtend onder
politiebegeleiding naar kamp Westerbork
zouden worden gebracht. Lijdesdorff schreef:
'Iedereen maakte pakjes met horloges,
vulpennen, ringen enzovoort klaar om naar
huis te sturen. Zo stuurde ik mijn
fototoestel op. De kampcommandant beloofde
dat hij de pakjes naar huis zou sturen, maar
hij heeft het nooit gedaan.' Het merendeel
van de mannen uit kamp Mantinge werd
doorgestuurd naar kampen in het oosten. René
Lijdesdorff werd in kamp Westerbork bevrijd.

Foto: Joden uit kamp
Mantinge, bij de ontginning van het
Hullenveld.
Hard werken en weinig eten. Dhr Sok (met
stok), die voorman was daar, nam ze, wanneer
hij de kans schoon zag (met risico voor
zichzelf en zijn gezin) mee naar huis om ze
af en toe eens van goede kost te voorzien!
Op de foto zien deze ‘arbeiders’ er nog
redelijk verzorgd uit, maar hoe langer het
duurde, hoe slechter het werd voor hen. Maar
goed dat ze niet wisten wat hun boven het
hoofd hing. Bloed, zweet en tranen lieten ze
achter in de kampen.
Kamp Westerbork
De Canadezen hebben het kamp
op 12 april 1945 bevrijd. Squadron B en C
lagen bij het
Oranjekanaal en trokken die
ochtend naar
Spier waar zij Franse
paratroepers ontmoetten, die in de nacht van
7 op 8 april waren gedropt tijdens de
operatie Amherst. In de middag
van 11 april zijn de Duitsers gevlucht.
Gemmeker droeg bij zijn vertrek het commando
over aan de eerste dienstleider Kurt
Schlesinger die op zijn beurt het commando
overdroeg aan Aad van As. Deze overdrachten
vonden plaats door het overhandigen van een
kleine pistool. Aad van As vroeg het hoofd
van de buitendienst Zielke de Canadezen
tegemoet te gaan wat deze deed en de
Canadezen de gegevens over het kamp
overhandigde. Er waren echter ook nog 116
vrouwelijke niet Joodse politieke gevangenen
in het kamp die door de Duitsers werden
meegenomen en op 14 April bij Visvliet
werden vrijgelaten. Bij de bevrijding zijn
de kampbewoners de Canadezen tegemoet
gerend. Deze deelden sigaretten en chocolade
uit, maar daarna moesten de bewoners echter
terug naar het kamp en daar tot nader order
blijven, omdat de omgeving van het kamp nog
te gevaarlijk was en lieden in het kamp die
met de Duitsers hadden samengewerkt moesten
worden opgepakt. De Royal Hamilton
Infanterie nam het gezag over en de
wachttorens werden bemand met mensen van de
Binnenlandse Strijdkrachten. De
Canadezen trokken de volgende dag verder
richting
Assen.
Ontsnapt
Naar schatting tweehonderd
mensen zijn uit Westerbork ontsnapt. Omdat
men dacht dat de transporten naar werkkampen
in
Polen gingen was er weinig
behoefte om te ontsnappen. Enige ontsnapten:
-
Lore Polak, zij ging terug
naar haar onderduikadres bij de weduwe
van
Johan Benders.
-
Jobje v.d.B. was een vrouw die in een
wasserij in de stad te werk was gesteld.
Daar ontmoette zij haar voormalige
kinderjuffrouw. Deze bezorgde haar een
vals identiteitsbewijs en 25 gulden,
zodat zij enkele dagen daarna weg kon
lopen.
Na de oorlog (Schattenberg)
Na de oorlog is het kamp tot
in 1949 door de Nederlandse overheid
gebruikt voor het in afwachting van hun
proces gevangen houden van
NSB'ers en
collaborateurs.
Daarna werd het korte tijd
een militair kampement, en in
1951 werd Kamp Westerbork
ingericht als woonoord voor gedemobiliseerde
KNIL militairen van
Zuid-Molukse afkomst. Het kreeg
toen de naam Schattenberg, naar een
heuvel in de buurt. De eerste
Molukkers arriveerden hier op
22 maart 1951; ze waren een dag
eerder in
Rotterdam aangekomen met de
Kota Inten. In
1970 vertrokken de laatste
gezinnen. Het kamp werd vervolgens
afgebroken.
De bevrijding
Ook Nieuw Balinge ontkwam niet aan de
narigheid die de oorlog met zich mee bracht.
Een aantal jonge mannen die in het verzet
zaten waren aanwezig bij de bevrijding van
kamp Westerbork.
Hieronder een aantal passages uit het boek:
‘Het Jachtterrein van Freek Stok’.
‘9
april:
De verzetstrijders komen weer bij elkaar.
Voor ieder was de opdracht; alles goed in
het oog houden en belangrijke dingen
noteren. En vooral het gedrag van mensen,
met of zonder uniform, observeren en
doorgeven.
10 april:
Kanongebulder in de verte. Legers soldaten
trekken de Hollandse grens over.
Luchtgevechten boven Drenthe. Eskaders
bommenwerpers vliegen af en aan. Men voelde
de bevrijding naderen!
Goed
gewapend trokken ze op de fiets richting
Linthorst Homankanaal bij Drijber. Die
opdracht hadden ze gekregen om de brug te
bewaken, de tweede brug vanaf de Haar
richting Beilen.
De dag
verliep vrij rustig en tegen de avond moest
de hele groep zich verzamelen om te
vertrekken naar Westerbork waar ze de
vlaggen overal zagen hangen. Dat was wel erg
vroeg dachten sommigen. Al zijn er geen
Duitsers, ze kunnen nog wel langs komen, was
de mening van de commandant. Er waren
inmiddels zoveel vrijheidsstrijders
gearriveerd dat de groep aangegroeid was tot
negentig personen. Van her en der kwamen ze
binnen. Maar tegen zeven uur ’s avonds kwam
een koerierster met de mededeling dat er
ongeveer vijfhonderd Duitse soldaten op weg
waren van Beilen richting Westerbork!
De hele knokploeg bleef in Westerbork tot
het goed donker was en vertrok in opdracht
van de commandant naar Witteveen, waar ze in
een boerderij overnachten waar ze de
volgende ochtend, in groepen verdeeld,
zouden vertrekken. Het doel was de
Jodenbevrijding in Kamp Westerbork.
Verzetsstrijders verzamelden zich, iedereen
wilde wel een steentje bijdragen. Iedereen
was vrolijk en opgewekt. Mensen langs de weg
groetten elkaar uitbundig, terwijl ze voor
die tijd elkaar nauwelijks zagen. Bruggen
gingen de lucht in wat kilometers ver te
horen was. En niet te vergeten het gedonder
van de zware tanks van de Amerikanen die
nu met grote snelheid oprukten. Hier en daar
Duitse troepen op de fiets of te paard die
met weinig tegenstand de aftocht bliezen.
Veel mensen die ondergedoken waren, durfden
zich weer bloot te geven.
Een heel apart gevoel trok door je lichaam,
het is moeilijk te beschrijven hoe dat
voelt. Het is net alsof ineens en zware last
van je afvalt. Ze hadden het gevoel alsof ze
over een afrastering van twee meter konden
springen!
Ze stonden voor het hek van Kamp Westerbork
en zagen op dat moment de zware Amerikaanse
tanks langs het kamp rollen tot voorbij een
wachttoren, waarna ze verder het veld
introkken.

De bevrijding van de joden was een belevenis
om nooit te vergeten. Stuk voor stuk waren
de K.P-ers wel wat gewend. Bikkelhard konden
en moesten ze soms zijn, maar dit was
anders, heel anders. Dit was een heel
emotioneel gebeuren om echt nooit te
vergeten! Ze werden huilend omhelst door
vrouwen en meisjes. Zelfs mannen konden hun
tranen niet bedwingen. Als je zoiets
meemaakt krijg je een brok in je keel.
Wanneer zoiets aan je koude kleren voorbij
gaat moet je geen gevoel meer hebben.
Dagenlang bleef die herinnering bij de
jongens hangen…’
----------------
(bronnen;
wikepedia, joodsewerkkampen.nl ,
nieuwbalinge.eu en passages uit het boek
‘Het Jachtterrein van Freek Stok’)
|